Als iemand zegt dat iets `netjes’ moet, krijg ik het altijd benauwd. Als kind al: “Netjes je handen wassen.” Of: “Netjes met twee woorden spreken.” Irritant was het woord: netjes. Ik lees een artikel over campings die coronaproof moeten zijn, over de inspecteurs die bepalen of die dat predicaat mogen hebben. Ik citeer een van hen, over de heggen of hegjes tussen de kampeerplaatsen: “Normaal vragen we de campings om die netjes te snoeien. Maar als een heg nu weelderig groeit, is dat geen probleem. Voor de anderhalve meer afstand is dat juist beter.”
Als ik met iemand praat en het gesprek niet interessant vind, kan ik toch de indruk wekken er geen genoeg van te krijgen. Heeft voor- en nadelen. Nadeel is bijvoorbeeld dat de ander van geen ophouden weet. Vakantieverhalen zijn meestal niet om aan te horen. Had er beetje op gerekend dat we er dit jaar minder last van zouden hebben, maar dat kan tegenvallen.
Klinkt als het einde van alles: Code Zwart. Licht is is uit, we strompelen op de tast rond in zware duisternis. En dan is er dus dat draaiboek, `het voorgestelde scenario’. We gaan te kort door de bocht als we zeggen dat jong voor oud gaat. We moeten dat ook helemaal niet zeggen, begrijp ik. Maar toch hebben we het erover, dus op een of andere manier is het aan de orde, hoe vaag en ver weg ook. Het zijn richtlijnen die `in een la’ liggen.
Paar jaar geleden liep ik in Parijs de Hema binnen terwijl ik alleen maar wilde weten of ze er rookworst verkochten. Ik besefte overigens ook dat het voor onze ouders ondénkbaar was geweest: de Hema in Parijs.
De Nederlandse televisiegeschiedenis wordt steeds meer geschiedenis als er steeds meer mensen overlijden die die geschiedenis hebben gemaakt. Voor Tineke Verburg koesterde ik grote genegenheid, wat kwam door haar krachtige optimistische uitstraling. Als ik iemand zie met veel lach in het gezicht, ben ik meteen om. Was ik bij Tineke Verburg altijd, terwijl ze vast ook ernstig zal zijn geweest, in Tros Aktua bijvoorbeeld, maar volgens mij begon het altijd met een lach.
Soms zie ik een object waarvan ik weet dat het kunst moet zijn zonder dat ik weet waarom. Hoe ik het toch weet is omdat het in een museum staat of in een galerie of iemand gezegd heeft dat het kunst is. Er zijn mensen die dan een wegwerpgebaar maken en vaag verstoord verder lopen. Heb ik niet zo snel. Ik blijf staan en vraag me af waarom het kunst is, wat het in me oproept behalve vraagtekens, ja, welke betekenis ik erbij kan bedenken, of betekenissen. Misschien leveren die vragen geen antwoord op, maar toch is het nuttig die aan jezelf te stellen.
Er is veel ernstigs aan de hand en die ernst moet haast iedere minuut uiterst genuanceerde gedachten mobiliseren. Die gedachten heb ik, maar ze zijn inderdaad zo genuanceerd dat ik niet altijd de woorden kan vinden die zeggen wat ik wil en moet zeggen. Van dat onvermogen heb ik last, maar dat is niet belangrijk tussen al die meningen die over elkaar heen tuimelen, en ook over mij.
Als iets eindelijk weer mag, doe je je best er het allerbeste van te maken. Alsjeblieft geen nonchalant gedrag. Museumbezoek bijvoorbeeld. Al op weg naar de kassabalie letten we sterk op de looprichting. Er staan immers wel vijf vrijwilligers klaar die ons glimlachend in de gaten houden. De vrouw achter de kassa heeft één belangrijke vraag, die ze de hele dag herhaalt: “Heeft u geserveerd?” Ik ben blij dat ik die vraag goed kan beantwoorden. Aan de vrouw is te zien dat ze zich had ingesteld op een ander antwoord, beetje bittere trek rond de mondhoeken.
Drie jaar geleden overleed Johnny Hallyday, zanger, acteur en vooral Johnny Hallyday, 74 jaar. Kort daarvoor had ik hem op de Franse televisie gezien. Gezeten achter een kleine keukentafel en geflankeerd door twee grimmige, gezonnebrilde mannen aan wie te zien was dat ze Johnny wilden zijn, kondigde hij aan weer op tournee te gaan, nu langs kleine zalen, dus geen optredens in stadions en hallen zoals we van hem gewend waren. Hij was van plan hoofdzakelijk blues te zingen. Is er niet van gekomen.